Project.
[re]PRODUCTIE
Datum.
apr. - sep. 2024
Makers.
Frederica van Mastrigt
Videomakers.
Freija Roos
Denkers.
Nienke Coers
Partners.
Hoogt on Tour
Studio Camera
Tijd die niet verloren gaat
Een Indonesisch-Nederlandse vriendin, Indra, vertelde me onlangs dat haar moeder vroeger in de keuken van een toko werkte, waar klanten regelmatig eten kwamen halen dat hen deed denken aan hun jeugd. Velen van hen betreurden het dat ze nooit hadden geleerd deze gerechten zelf te maken toen ze daar nog de kans voor hadden - toen hun ouders of verzorgers nog leefden. Ook Indra kookte lange tijd niet Indonesisch. Ze vond het te confronterend, omdat ze het nooit zo goed zou kunnen als haar moeder. Maar sinds kort vergezelt ze haar moeder elke woensdag in de keuken om stap voor stap van haar te leren koken. Wat al generaties lang wordt doorgegeven, wil zij op een dag ook weer kunnen overdragen.
Onbewust schrijven we aan het eten en de eetgewoonten uit onze jeugd veelal toe wat Walter Benjamin in zijn essay “The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction” (1935) omschreef als ‘aura’: een zekere atmosfeer of gewichtigheid die unieke objecten toebehoort, en die samenhangt met een schijnbare authenticiteit van het object door de aanwezigheid ervan in het ‘hier en nu’. 1 Exclusiviteit is een belangrijke voorwaarde van aura, stelt Benjamin, en het reproduceren van objecten zou dan ook een verlies van aura veroorzaken. Mijn Filipijns-Nederlandse vriend Tim vertelde me laatst hunkerend over de gebakken rijst met knoflook en ei die zijn Filipijnse opa elke ochtend serveerde. Mina, in Nederland geboren als kind van Servische ouders, beschreef haar bijna magische associaties met de geuren van het eten van haar Servische oma’s. Niemand kan zo lekker koken als onze moeders, vaders, opa’s of oma’s, zeggen we allemaal. In smaken en aroma’s, in borden met krasjes en versleten limonadeglazen, in het brommen van de oude vriezer en het pruttelen van een pannetje soep op het fornuis vinden we de kathedralen van onze jeugd, sacraal en overvloedig.
Maar hoe kan Benjamin’s theorie de gevoelens van confrontatie, rouw, angst of ontzag verklaren die de toekenning van aura op kan roepen - voor de klanten in de toko die het eten van vroeger misten, voor Indra die het niet aandurfde Indonesisch te koken, voor Mina die haar connectie met Servië vreest te verliezen met het verstrijken van de tijd? Waarom put Indra juist zingeving uit het recreëren van de gerechten die haar moeder altijd bereidde? En waarom vinden we een recept of gebruik belangrijker als we weten dat het van generatie op generatie is doorgegeven?
In haar artikel “The Tradition of the Oppressed” (2007) bouwt cultuurtheoreticus Ariella Aïsha Azoulay voort op Benjamins onderscheid tussen het unieke of originele werk enerzijds en de reproductie anderzijds. Het eerste heeft aura en geniet een cultstatus. Het is een gesloten, verheven object dat buiten het socioculturele discours bestaat. Het tweede bestaat nooit op zichzelf maar is decentraal en open. Het is toegankelijk voor een breed publiek en beweegt zich daardoor juist in een socioculturele context. 2 In zijn essay schrijft Benjamin dit onderscheid tussen origineel en reproductie toe aan een historische ontwikkeling, waarbinnen traditionele, arbeidsintensieve kunst- en reproductietechnieken zoals schilderkunst en lithografie plaatsmaakten voor in zijn tijd recent opgekomen technologieën zoals fotografie en film, die reproductie op grote schaal vergemakkelijkten. Azoulay daarentegen leest in het onderscheid niet een materiële geschiedenis, maar twee naast elkaar bestaande doch conflicterende ideologische zienswijzen: aura gaat uit van een hiërarchische en lineaire ordening van tijd, ruimte en de objecten die zich daarin bevinden. Objecten bestaan daarbij niet in relatie tot elkaar en hun omgeving, maar zijn introspectief en staan dus buiten de tijd en de maatschappij. Deze visie legt de nadruk op puurheid en individualiteit of individuele creatie, en ligt ten grondslag aan instituten zoals de verlichting met haar rigide wetenschappelijke classificatiesystemen en het modernisme met ‘grootmeesters’ als Mark Rothko en Jackson Pollock. 3 Hiertegenover, beargumenteert Azoulay, staat een visie die objecten beschouwt als onderdeel van een narratief of constellatie. Ze zijn niet gekoppeld aan een specifieke ruimtetijd: waar Benjamin aura toedicht aan het ‘hier en nu,’ kunnen objecten volgens de tweede visie altijd en overal bestaan. Hun waarde of betekenis wordt immers niet bepaald door hun authenticiteit maar door hun relationaliteit, en dus gedijen ze bij reproduceerbaarheid, zowel materieel als immaterieel.
Deze tweede zienswijze wint steeds meer terrein binnen allerlei disciplines, van geneeskunde en biologie tot postkoloniale theorie en kunstgeschiedenis. Steeds meer heerst het besef dat grenzen – in de vorm van classificaties, muren, tijdsafbakeningen, categorieën, stromingen, of barrières – niet in staat zijn de volledigheid van het bestaan te omvatten, en dat kennis en waarde zich veelal bevindt in tussenruimten, in het grijze gebied tussen dingen in. “We need the mess to help us ask questions about why things are the way they are and how they might be different,” schreef historicus en schrijver Siri Hustvedt in haar essaybundel Mothers, Fathers, and Others (2021) over deze paradigmaverschuiving.4 Anders dan onze schijnbare fysieke grenzen suggereren, stelt ze, zijn we allemaal open en onderdeel van elkaar; ieder mens, ieder object, is een meervoud, een samenvloeiing van complexe symbiotische relaties.
Dit idee laat zich wederom niet alleen vertalen naar een gedeelde geografische ruimte, maar kan ook geïnterpreteerd worden langs de as van de tijd: “We are all, to one degree or another, made of what we call ‘memory,’” schrijft Hustvedt, “not only the bits and pieces of time visible to us in pictures that have hardened with our repeated stories, but also the memories we embody and don’t understand – the smell that carries with it something lost or the touch of a person who reminds us of another person, or a sound, distant or close, that brings with it unknown dread.” 5 Ons verleden leeft voort en neemt nieuwe vormen aan in ons heden en in alles wat daarna komt.
Volgens deze redenering bevindt aura zich niet als statische kwaliteit in het onaantastbare, het vergane - de gewoonten die we meekregen aan tafel, de geuren waarmee we opgroeiden, de gerechten die we aten - maar in ons engagement ermee. Door smaken op te zoeken, recepten uit onze jeugd na te maken, gebruiken over te dragen en verhalen te vertellen, maken we ons verleden onderdeel van onze geleefde ervaringen in het nu en in de toekomst. We slaan de deuren van de tijd open en geven het verleden daarmee lucht; we geven het bestaansrecht, laten toe dat ons verleden een leven gaat leiden en zich via de dierbaren om ons heen en de generaties die na ons komen vermenigvuldigt langs de assen van de tijd en de ruimte. Hoe meer we ons verleden delen, hoe meer waarde het krijgt. De gewichtigheid van een object ligt verankerd in de reproduceerbaarheid ervan, in welke vorm dan ook.
Dat de gerechten en eetgewoonten uit ons verleden niet hun originele vorm behouden wanneer we ons ermee verbinden, is daarvoor dan ook geen voorwaarde. “Men kan niet tweemaal in dezelfde rivier stappen,” verkondigde de filosoof Heraclitus rond de vierde eeuw voor Christus.6 Wanneer het ons niet lukt een gerecht van vroeger precies te laten smaken zoals in onze herinnering, verwijten we het onszelf veelal dat we niet de kans hebben benut om te leren koken toen onze (voor)ouders nog leefden of dat we niet beter hadden opgelet toen we nog thuis woonden, we vertellen onszelf dat we nooit zo goed zullen koken als onze verzorgers en dat we door onze eigen nalatigheid onze connectie kwijtraken met ons verleden. Maar daarbij vergeten we twee dingen. Allereerst is een perfecte nabootsing vrijwel onuitvoerbaar, niet alleen omdat onze herinnering smaakvariaties die een gerecht uit onze jeugd zijn toegekomen vaak gladstrijkt en verdoezelt, maar ook om de praktische reden dat als ons überhaupt al recepten zijn overgedragen, deze vaak op een grove en intuïtieve manier zijn opgetekend, zonder nauwkeurige porties en hoeveelheden (“een beetje kurkuma," “nootmuskaat naar smaak,” “een handje rijst”). Ten tweede, teruggrijpend op Heraclitus’ metafoor van de rivier, doet zo’n ‘mislukte’ poging helemaal niet af aan de waarde van ons engagement met het origineel. Ons verleden is geen stilstaande herinnering, gevangen in exacte smaken. De rivier blijft stromen en bewegen en het water erin verandert voortdurend, maar, schrijft Hustvedt, “it’s still the same damned river.” Verandering is evenzeer onderdeel van ons verleden als de originele ervaring ervan. Variatie, aanpassing en experiment - ofwel “the mess,” aldus Hustvedt, eerder in dit essay - maken onze relatie ermee juist levend en betekenisvol.
Door een connectie aan te gaan met ons culinaire erfgoed, zelfs in zijn veranderde vormen, zorgen we ervoor dat de essentie ervan blijft voortbestaan. Uiteindelijk is het niet de onveranderlijke perfectie, maar de voortdurende transformatie en overlevering die onze band met het eten en de eetgewoonten uit ons verleden voedt en versterkt. De tijd gaat niet verloren, hij beweegt met ons mee.
1 Walter Benjamin, “The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction” (1935), 3. In zijn essay richt Benjamin zich op kunstwerken, maar hij sluit de toepassing van zijn analyse op andere objecten niet uit.
2 Ariella Aïsha Azoulay, “The Tradition of the Oppressed,” Qui Parle, 16, no. 2 (2007): 83.
3 Benjamin, “The Work of Art,” 2.
4 Siri Hustvedt, Mothers, Fathers, and Others (Londen: Sceptre, 2022), 79.
5 Hustvedt, 9.
6 Met lichte variaties geciteerd door onder anderen Plato, Cratylus, 402a; Aristoteles, Metafysica, 1010a; Plutarchus, De E van Delphi, 392b, en Natuurvraagstukken, 912a.
Bibliografie
Azoulay, Ariella Aïsha. “The Tradition of the Oppressed.” Qui Parle, 16, no. 2 (2007): 73-96.
Benjamin, Walter. “The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction.” 1935.
Hustvedt, Siri. Mothers, Fathers, and Others. Londen: Sceptre, 2022.